Term | Betekenis |
---|---|
achteranlôôpe(n) |
achteranlôôpe(n) (enz.) nalopen beh. lett. ook regelen verzorgen er veel zorg aan besteden: Alg.
|
achteranpraete(n) |
achteranpraete(n) -praote(n) nazeggen napraten: W. (omg. Mdb.; Amd.; Osb.; Ok.; Dob.; Aag.); Z.B. (Hkz.; Gs.; Kpl.; Bzl.; Wmd.); N.B. (Col.; Wsk.); T.; Phi.; Sch.-D. (Zr.; Otl.; Nwk.); Z.V.W.; G. (Gdr.).
|
achteranrieë(n) |
achteranrieë(n) narijden beh. lett. ook: iem. narijden aansporen tot voortmaken iets narijden zorgen dat iets vlot en goed gebeurt: Alg.
|
achteranzegge(n) |
achteranzegge(n) -zeie(n) -zèn 1) nazeggen nabauwen: m.m. W.; Z.B.; N.B.; T. (Tln.; Scherp.; Anl.); D. (Bns.); Z.V.W. (Bks.; Cz.; Obg.; Hp.; Rtc.); L.v.Ax.; L.v.H. (Lam; Gra.; Ksz.); Hlt.
|