Zeeuws woordenboek

Zoek in het woordenboek

Woordenboek(en)

Term Betekenis
achap

'n achap aochap een gulzigaard een hebzuchtig mens: L.v.Ax.; overig. zeld.: W. (Rtm.); Ofl. (Ogp.).
Zie:
schroep.

achte

achte het getal acht: evenals alle telw. van twee t.e.m. negentien heeft acht e-uitgang tenzij het attributief staat: Z.eil.: Z.V.W.; L.v.Ax.; G.; Ofl.
Arjaon ei tie:n mèrbels (knikkers) en Kersaon eiter achte. W.

achte(r)middagschorte

achte(r)middagschorte bontkatoenen schort d. d. week gedragen 1) als het huiswerk gedaan is; W. (omg. Mdb.; Njoos.; Amd.; Osb.; Srk.; Ok.); achtermirrigschorte achmirrigschorte: Z.B.
Aant.: het woord (achter)middagschort(e) is ook op de andere Z.eil. en Z.V.W. bekend doch is daar meestal bij het verdwijnen v. h. kostuum toepasselijk o. d. burgerdracht.
1) een nieuwe ongewassen bonte schort wordt ook wel voor de zondag gedragen: W.; Z.B.

achte(r)mirragstuten

achte(r)mirragstuten boterhammen mee naar 't land genomen voor de middagschoft: Z.B. (Hkz.; Ier.; Phil.); ach(e)mirragstuten: Wolf.; Bld.; Odl.; Gs.; Ktg.; Kpl.; Bzl.; Kn.; Rll.
Zie:
koffiestikken;
schofstuten.