Zeeuws woordenboek

Zoek in het woordenboek

Woordenboek(en)

Term Betekenis
achteroppraete(n)

achteroppraete(n) -praote(n) nazeggen napraten: W. (Kod.); Sch.-D.; G. (Gdr.).
In bet. kwaadspreken: Rtc.; in bet. nakaarten: Azn.
Zie:
achteranpraete(n).

achteropzeggen

achteropzeggen enz.: napraten nazeggen nabauwen: W. (omg. Mdb.; Srk.); Sch. (Kwv.; Bh.).
Zie:
achteranzegge(n).

achteroverpraoten

achteroverpraoten 'Hollands' praten (wordt als grôôs (trots) afgekeurd: zeld.; geg. d. Z.B. (Kb.; Rll.).
Zie:
grôôs.

achterpuie

achterpuie achtergevel: W. (Vre.; Ok.); Z.B. (Wolf.; Gs.; Hkz.; Kpl.; Wmd.; Kn.); N.B. (Wsk.; Ks); T. (Scherp.; Po.); Phi.; Sch.-D. (Zr.; Ng.; Nwk.); Z.V.W. (Cz.); L.v.Ax. (Ax.); G.; Ofl. (Mdh.; Smd.); achterpui: Azn.
Aant. Wolf.; Hkz.: alleen van een schuur.