Zeeuws woordenboek

Zoek in het woordenboek

Woordenboek(en)

Term Betekenis
paerds

paerds gesteld op houdend van vertrouwd met paarden: zeld. Z.eil.; geg. d. Z.B. (Kpl.; Wmd.); N.B. (Kam.; Kg.); Z.V.W. (Bks.; Cz.; Gde.; Bvt.; Rtc.); pirds: Wdo. in 't bijz.: hij kan goed paardrijden: è es goe pirds.
Zie:
paer(d)achtig.

paereblom

paereblom(me) enz. 1) 1. paardebloem (Taraxacum officinale): m.m. Alg. doch daarnst. tal v. plaats. benamingen. Zie nader: bèddepisser paerezêêker. 2. margriet (Chrysanthemum leucanthemum): W. (Njoos.; Osb.; Vwp.; Aag.); T. (Tln.; Anl.); Phi.; Sch. (Zr.; Sdb.; Ng.); Z.V.W.
Zie:
kalversôôge.
1) Plaats. vormen v. blomme zie
blomme.

synoniem(en) - paereblomme
paerebôônen

paerebôônen paardebonen (Vicia faba): Z.eil.; Z.V.W.; L.v.Ax.; G.; Ofl.; pjaerebôônen pjaesbôonen: L.v.H.

paeregeld

paeregeld fooi a. d. knecht die de paarden voorleidt bij verkoping paardenmarkt: W. (Amd.); Sch. (Rns.).
Zie:
aflanggeld
uutlôôpgeld.