Zeeuws woordenboek

Zoek in het woordenboek

Woordenboek(en)

Term Betekenis
schabouwelik

schabouwelik 1. vuil gescheurd: Z.V.W.(Bks.; Cz.; Rtc.); L.v.Ax. (Ax.); Ofl. (Azn.); z.z. Z.eil. geg. d. Ok. (ouderw.); schambouwelijk: Mdb.; schabullig: Anl.
2. verwilderd tuchteloos: geg. d. Gs.; Rtc.; Ax.; Lam.; Azn.

schabouwelik

schabouwelik 1. vuil gescheurd: Z.V.W.(Bks.; Cz.; Rtc.); L.v.Ax. (Ax.); Ofl. (Azn.); z.z. Z.eil. geg. d. Ok. (ouderw.); schambouwelijk: Mdb.; schabullig: Anl.
2. verwilderd tuchteloos: geg. d. Gs.; Rtc.; Ax.; Lam.; Azn.

schachten

schachten beenkappen m. gespen gesloten: W. (omg. Mdb. Njoos.; Dob.; Wkp.); Z.B. : T. (Anl. : Mtd.); Sch.ÐD. (Zr. : Sdb.; Dsr.; Ng.; Ekz.; Bns.); Z.V.W.; L.v.Ax.; Ofl. (Mdh.); voor de vorm schaften zie
schaften.
Opm.: L.v.H. geeft de benaming: getten. Verg.: staesen; sunen; getten.

schael

schael- schaoldêêl enz.1) plank gezaagd van de buitenkant v. d. stam: m.m. W. (Njoos.; Amd.; Ok.; Grij.; Dob.; Wkp.; Ztl.; Bgk.); Z.B. (Wolf.; Ha.; Hkz.; Bld.; Odl.; Kpl.; ler.; Kn.); T. (Anl.; Po.); Phi. Sch.-D. (Zr.; Dsr.; Elm.; Rns.; Ng.; No.; Otl.); Z.V.W.; L.v. Ax.; G. (Gdr.); Ofl. (Azn.).
Zie:
schabbe 2.
schaele (2.)
schaolstik.
1) plaats. vorm zie
dêêl 2.

synoniem(en) - schaoldêêl