Term | Betekenis |
---|---|
schabouwelik |
schabouwelik 1. vuil gescheurd: Z.V.W.(Bks.; Cz.; Rtc.); L.v.Ax. (Ax.); Ofl. (Azn.); z.z. Z.eil. geg. d. Ok. (ouderw.); schambouwelijk: Mdb.; schabullig: Anl.
|
schabouwelik |
schabouwelik 1. vuil gescheurd: Z.V.W.(Bks.; Cz.; Rtc.); L.v.Ax. (Ax.); Ofl. (Azn.); z.z. Z.eil. geg. d. Ok. (ouderw.); schambouwelijk: Mdb.; schabullig: Anl.
|
schachten |
schachten beenkappen m. gespen gesloten: W. (omg. Mdb. Njoos.; Dob.; Wkp.); Z.B. : T. (Anl. : Mtd.); Sch.ÐD. (Zr. : Sdb.; Dsr.; Ng.; Ekz.; Bns.); Z.V.W.; L.v.Ax.; Ofl. (Mdh.); voor de vorm schaften zie
|
schael |
schael- schaoldêêl enz.1) plank gezaagd van de buitenkant v. d. stam: m.m. W. (Njoos.; Amd.; Ok.; Grij.; Dob.; Wkp.; Ztl.; Bgk.); Z.B. (Wolf.; Ha.; Hkz.; Bld.; Odl.; Kpl.; ler.; Kn.); T. (Anl.; Po.); Phi. Sch.-D. (Zr.; Dsr.; Elm.; Rns.; Ng.; No.; Otl.); Z.V.W.; L.v. Ax.; G. (Gdr.); Ofl. (Azn.).
|