Term | Betekenis |
---|---|
gaepe | ) de mond wijd openen, bij voorbeeld om een hap te nemen of te geeuwen, in de uitdr.: gaept, as je pap (g)eboo(jen) war: geef antwoord als je iets gevraagd wordt: geg. d. Wdp; Ax; Gdr. Aant.: Vgl. gaepe(n), WZD 246b, voor de verspreiding van dit woord en varianten op de uitdrukking. Gaepe(n) en gèrreve(n): schuimen, rondsnuffelen, erg nieuwsgierig zijn: W (Vwp); ZB; NB (Col; Ks); T (Anl); SchD (Bns; Ow; Zr); ZVW (Adb; Gde; Nvt; Sls); LvA (Ax); LvH (Klz). Zie: gèrreve(n). De(n) dag gaept: de zon verschijnt 's morgens in een wolkenfloers (teken van slecht weer): geg. d. Dsr; Rns; Gdr. Zie: gaepe(n), WZD 247b. |