paerds gesteld op houdend van vertrouwd met paarden: zeld. Z.eil.; geg. d. Z.B. (Kpl.; Wmd.); N.B. (Kam.; Kg.); Z.V.W. (Bks.; Cz.; Gde.; Bvt.; Rtc.); pirds: Wdo. in 't bijz.: hij kan goed paardrijden: è es goe pirds. Zie: paer(d)achtig.