Term | Betekenis |
---|---|
wandelen | wandelen in de bijz. bet. 1) uit logeren gaan: Z.V.W.; thans ouderw.; vroeger (tot begin v. deze eeuw) in 't bijz. gez. van het logeren der volwassen boerenzoons en -dochters bij familie en goede kennissen in de winter (omstr. half januari tot half februari); men bleef bij elke familie omstr. 4 dagen. |