Term | Betekenis |
---|---|
zacht | zacht(e) zie zocht(e); evenals A.N. als bw. zach(t)jes praote(n) lôôpe(n) enz. Uitdr.: Zeit dat mè mao zach(t)jes: wees daar niet al te zeker van: m.m. Alg. Aant. Gdr. men kent ald. comp. vorm: zachtjester: Je mot de radio wat zachjester zette. |