nadoen, nabootsen, ZB (Gs); NB (Ks); T (Ovm); Phi; SchD; LvA (Ax); Ofl (Mdh; Smd).
elkaar niets gunnen, W (Vs); ZB; NB (Col; Kg); T (Ovm; Svn); SchD (Kwv; Zr). Die twi joengetjes van Stroo bin toch zà zot mee mekaar; ze bin altied saome en ze doen mekaar altied achter op: Vs. Zie: achteran, aesem, ezele(n).