in de uitdr.: op straete jakke: over straat slenteren (ongunstige bet.): T. Zie: drendele(n); dwensele(n); drêêfele( n); zwensele(n). Vgl. jakke(n) (3), WZD 380b.
in de uitdr.: een ouwe jakker: iemand die nog graag gaat stappen, de bloemetjes buitenzet: geg. d. Otl. Zie: gat; gerammel; lawijt; tussenuut; baene; uutgaonder; leute; bijs; rits; zwier; kont(e); marote; tuus; reut(el); rote.