Term | Betekenis |
---|---|
wipkonte | iemand die niet stil kan zit ten, geg. d. Dl; Nvt: wupkonte. Vgl.: toppen'out; 'orrel; wipmedooze; rufel tute; romelaer; remelteste; wemel'out (2); wemelkonte; wemelspil. |
wipper |
wip, in de uitdr.: wippere(n): op de wip spelen; wippen: Woord: Sch; LvA; Ofl. Uitdrukking: ZB; NB (wup per); T (wupper); Sch; LvA; Ofl. Zie: wippe(n) WZD p. 1148. |
wippere | zie wipper |
wippertje | bij het knikkeren de vinger onder de knikker houden zodat die door de lucht vliegt, geg. d. Ax. Vgl.: butje. |