Aflegge

af-(of-)legge(n) -leie(n) -lèn 1)  (een dode) afleggen: Z.eil; Z.V.W.; L.v.Ax.; L.v.H.; Wdo.; G.; Ofl. (Azn.); oflage(n): Ofl. (Mdh.; Smd.).
Ze gaet uut minnen (of: baekeren) in uut oflagen: Mdh.
Aant. Omg. Mdb.; Osb.; Kb. herinneren zich d. h. afleggen d. e. man geschiedde nog tot ongeveer 1900; d. e. man en vrouw: W. (Njoos.; Ok.; Grij.; Dob.); Z.B. (Hkz.; Wmd.; Pll); N.B. (Wsk.); T. (Scherp.; Anl.); Sch.-D (Kwv.; Bh.; Otl.); Z.V.W. (Rtc.).
1) plaats vormen
Zie
legge(n)

2. af-(of-)legge(n)  enz. de dreven af-(of-)legge(n); de kanten van de paden (in een tuin) afsteken: Z.B. (Wmd.); L.v.Ax. (Ax.); G.
Zie:
afrisse(n);
velkante(n).

3. af-(of-)legge(n)  enz. 1. opbrengen voordeel opleveren:  't lei(t) (enz.) niks af(-of): W. (Mdb.; Vre.; Njoos.; Ztl.); Z.B. (Hkz.; Ktg.; Kpl.; Ier.; Kn.; Kb.); N.B. (Wsk.); T. (Ovm.); Sch. (Kwv.); Z.V.W. (Bks.; Cz.; Rtc.); L.v.H. (Lam.; Gra.; Ksz.).
Die moeite kun je spaoren 't leg niks af: ... 't heeft geen nut 't helpt toch niets: Bks.
Ie legt niks af (bij zijn werk): er komt niets uit z'n handen: Cz.; 't legt niks af: 't is de moeite niet waard: Cz.
oflage: Ofl. (Mdb.; Smd.): korte reisjes lage geld of: scherts als iem. vaak terugkomt met winst.
2. veel (weinig) af-(of-)legge(n) enz.: afval geven b. d. slacht:
't Leg(t) 't lei(t) fee af (of): er is veel afval bij (v. e. geslacht dier): W. (Amd.; Osb.); Z.B. (Kpl.; Bsl.); Sch.-D. (No.; Zn.; Bwh.; Rns.; Sjl.; Otl.; Nwk.; Bns.); G. (Gdr.).
De tèrve leg(t) lei(t) fee af (of): er is niet veel overmaalsel b. d. tarwe: W. (Njoos.); Z.B. (Kpl.); D. (Sjl.; Nwk.; Bns.). Zie: afslachte(n); uutgôôie(n); verslachten.
3. schuld afdoen: W. (Vre.; Vs.; Kod.); Sch. (Bh.); Z.V.W. (Cz.; Bks.; Obg.); L.v.H. (Lam.; Gra.; Ksz.).
Ie eid-in tie:n jaor z'n 'êêle schuld afgeleid; Obg.
4. onder rechthebbenden verdelen verkavelen: Bks.; Cz.