dabbele(n) 1. het hooi m. d. voeten vaststampen al heen en weer lopend: T. (Tln.; Scherp.; Anl.; Ovm.).
Zie:
dammele(n);
drampele(n);
trampe(n);
trampele(n);
trappe(n).
2. ies dabbele(n): op dun taai ijs lopen zodat het doorbuigt: T. (Tln.; Anl.) Phi.
Zie:
dabbere(n).
synoniem(en):
dabbelen