naest |
- mis zijn; er naast zitten, Vrij Alg.; Zsg: }ie bint-er nèst; Tin: dae bin-je der naest; ZVW: je zit 'r
- volgende, in de uitdr.: naeste, nèste, naaste week( e ): volgende week: W (Mdb: naeste weeke; Vs); ZB (Gs; Wdp; Wolf); NB (Col); T (Mtd: neste; Po (oud); Scherp; Svn; Tin); ZVW (Adb: meer richting Heille en Eede; Bks; Obg; Sls); LvA (Ax; Nz; Zsg);
LvH: neste week;. ZVO-zd (Hkt: tnos ten week; Js: naaste weeke; Kw: snoste wêêke); Nwn: te nast week; GOfl (Dl). Vgl.: kammende week(e); aore week(e).
synoniem(en):
nèst,naost
|